Historie
Beknopte kerkgeschiedenis van Heino
Oprichting van de Parochie
Na de Reformatie (1581), waarbij de Hervormden de macht grepen en de Katholieke kerken en kloosters in bezit namen, werd het Katholicisme in deze regio soms fanatiek bestreden. Het vieren van missen werd goeddeels onmogelijk gemaakt. Een groot aantal pastoors weigerde zich te laten reformeren tot predikant en bleef in het geheim de zielzorg uitoefenen.
Het waren vooral de paters Jezuieten uit Zwolle die het verzorgen van de missen op zich namen. Van 1581 tot 1685 werden de katholieken in de omgeving van Heino bediend door Jezuieten. Men kwam in het verborgene bijeen, meestal een stille, afgelegen plek buiten stad of dorp. Zo hielden de Jezuieten missen op ’t Solenspieker aan de Zuthemerweg, op de Colckhof, op ’t Heerenbrink en later ook op het Lierderholthuis.
Vanaf 1629 werd de zielzorg in Raalte en omgeving geleid vanuit Wijhe. In dat jaar vestigde de Jesuiet Egbert van Vilsteren zich te Wijhe. Het zielzorggebied buiten de stad Zwolle was zo uitgestrekt, dat de katholieken buiten Zwolle maar enkele keren per jaar bezocht konden worden. Met zijn komst naar Wijhe werd het dorp het zielzorgcentrum voor een groot deel van het Sallandse platteland.
Voor de oprichting van de statie Raalte-Heino was een heuse oorlog nodig! Op 30 mei 1672 barste de Tweede Munsterse oorlog (1672-1674) los. De bisschop van Munster, Christoph Bernhard von Galen, viel de Republiek der Verenigde Nederlanden binnen en veroverde met behulp van zware mortieren en een uitstekende artillerie binnen korte tijd grote delen van Overijssel en Gelderland. Von Galen was uit op het herstel van de organisatie van de katholieke kerk in de bezette gebieden. De oude kerken werden weer aan de katholieken teruggegeven en eredienst en zielzorg werden weer in volle vrijheid uitgeoefend. In Heino kwam een onbekende wereldgeestelijke uit Roermond en de missiegebieden Raalte en Heino werden tot één statie samengevoegd. De Vrede van Keulen op 22 april 1674 leidde tot de aftocht van Vorst-bisschop Von Galen uit de bezette gebieden. De statie Raalte-Heino bleef echter bestaan.
Met de komst van pater Henricus van der Gracht naar het Lierderholthuis in 1685 kwam er een einde aan een periode van ambulante zielzorg in de regio. De missionarissen vonden een vast steunpunt in het spieker Lierderholthuis.Het spieker Lierderholthuis, bestaande uit een woonhuis en een tot kerk verbouwde schuur, was eigendom van de echtelieden Hendrik Arnold van Hoevel tot Hoickink, jagermeester van stadhouder-koning Willem III, en Maria Elisabeth van Boecop. Zij gaven aan Henricus van der Gracht toestemming zich op het Lierderholthuis te vestigen.
In de missieverslagen van de Jezuieten wordt Van der Gracht een hardwerkend, ijverig en onvermoeibaar missionaris genoemd. Dag en nacht was hij in de weer en richtte al zijn zorg op armen, zieken en gebrekkigen. Zowel bij de boerenbevolking als bij de adel moet deze Jezuiet een bemid zielzorger geweest zijn, een echte zielenherder voor het steeds groeiende aantal katholieken in en rond Raalte, Heino en Lierderholthuis. De apostolisch vicaris Petrus Codde besteedde in zijn verslag van 1701 uitvoerig aandacht aan de statie Raalte-Heino, waarin het missiecentrum Lierderholthuis lag.
Codde omschreef het als een uitgestekt moerassig gebied waar zeer veel katholieken woonden, die op vijf of zes adellijke families na, toe de boerenstand behoorden. Met hard werken konden de boeren een sober bestaan leiden. Codde zou graag zien dat de statie in tweeen gedeeld zou worden.Maar een steeds sterker wordende antipathie van burgerlijke en justitiele autoriteiten tegen de Jezuieten verhinderde dit plan. Na de dood van pater Philippus van Gorp, die van 1726-1748 de leiding had over het Lierderholthuis, kwam er een einde aan de werkzaamheid van de Jezuieten als zielzorgers op het platteland van Salland.
Een belangrijke gebeurtenis vond plaats in 1776. Op 28 maart van dat jaar dienden de katholieken van Heino en Lierderholthuis bij Ridderschap en Steden van Overijssel een verzoek in om een eigen pastoor te mogen hebben. Zij betoogden, dat er vanaf 1685 Jesuietenmissionarissen als pastoor gediend hadden op het Lierderholthuis onder Heino. Door de bouw van een schuurkerk en woning op den Heemen onder Raalte in 1750 verhuisde de pastoor naar Raalte. Vandaar uit bediende hij de vier schuurkerken in Luttenberg, Raalte, Heeten en Lierderholthuis. Dit betekende dat de pastoor slechts om de veertien dagen de vele katholieken in de omgeving van Heino en Lierderholthuis toe kon spreken. Een eigen pastoor kon makkelijk, want de pastoor te Raalte beschikte men immers over twee kapelaans. Ze stelden voor om in Raalte één kapelaan te plaatsen én in Lierderholthuis de vestiging van een priester toe te staan. Ridderschap en Steden van Overijssel had hiertegen geen bezwaar, zodat op 31 oktober 1776 G.H. Thalen benoemd werd tot eerste pastoor van de statie Lierderholthuis/Heino. De statie Lierderholthuis zou tot 1858 het centrum van de katholieke zielzorg in de regio blijven.In dat jaar werd de parochie Heino losgeweekt van Lierderholthuis. Vijf jaar eerder in 1853 was de katholieke kerkorganisatie in Nederland opnieuw vanuit Rome officieel opgericht. Dit wordt ook wel “het herstel van de bisschoppelijke hierarchie” genoemd. Bestaande staties werden in parochies omgezet. Zo werd door Mgr. J. Zwijsen, Aartsbisschop van Utrecht, op 20 februari 1858 de parochie Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart te Heino opgericht. Tegelijkertijd werden de grenzen van de nieuwe parochie vastgesteld. De parochies van Lierderholthuis, Hoonhorst, Luttenberg en Raalte moesten grondgebied aan Heino afstaan.
Bij Aartsbisschoppelijk besluit van 26 maart 1858 werd een kerkbestuur geformeerd. Bepaald werd dat de pastoor, Otto Antonius Spitsen, voorzitter van het kerkbestuur zou zijn. Daarnaast moesten uit “de meestachtingwaardigste en bekwaamste meerderjarige mannelijke leden”van de parochie bestuurders worden benoemd, die de titel van kerkmeester kregen. Op 2 april 1858 benoemde de Aartsbisschop de koopman en winkelier H.W. Wolters, de landbouwer H. Kortstee, de notaris N.P.M. van Bael en de molenaar W. Hooglugt tot kerkmeesters van het eerste kerkbestuur. Het kerkbestuur had tot taak om met ijver en trouw alle belangen van de parochie te behartigen. Dit hield in dat aan het kerkbestuur de zorg voor het onderhoud en de instandhouding van onroerende en roerende bezittingen werd toevertrouwd. De bediening van de sacramenten werd het werkterrein van de pastoor. Van Bael en Hooglugt werden op diezelfde dag ook benoemd tot leden van het parochieel armbestuur. De andere leden waren H. Lugtenberg en H. Schotman. Zij kregen de titel van armmeesters. Het armbestuur had tot taak om te zorgen voor ondersteuning van armen en hulpbehoevenden. Deze zorg strekte zich ook uit tot wezen en minderjarige kinderen van behoeftigen.
Bovengenoemde taken en werkzaamheden van kerkbestuur, armbestuur en pastoor bleven decennia ongewijzigd. Een strikt gehandhaafde bisschoppelijke hierarchie bepaalde het beeld van een behoudende katkolieke kerk. Veranderingen ontstonden in 1967 (vernieuwd Algemeen Reglement voor de Parochiele Kerkbesturen) en in 1974 (instelling Parochieraden).
In Heino was al in 1970 een Parochieraad ontstaan, deze raad werd in 1981 omgezet in de Parochievergadering. Dit orgaan heeft tot taak om de pastoor en de pastoraal werker te adviseren over het pastoraal beleid, het aandeel van de parochianen in de zending te bevorderen en het kerkbestuur te adviseren omtrent begroting en rekening/verantwoording.
Kerkelijke gebouwen.
Het kerkbestuur was verantwoordelijk voor de bouw en het onderhoud aan kerkelijke bezittingen, zoals de kerk, de pastorie (gebouwd 1858, nieuwbouw 1911), de school (gebouwd 1879, nieuwbouw 1921/1922) en de begraafplaats (aanleg 1858, uitbreidingen in 1912, 1925 en 1956). Het belangrijkste gebouw was uiteraard de kerk. Bij de stichtings-geschiedenis van de rooms-katholieke kerk in Heino wordt hieronder beknopt stil gestaan.
Op 26 april 1854 stuurde de Commissie tot het stichten van een rooms-katholieke kerk en pastorie te Heino een brief naar Aartsbisschop J. Zwijsen. De commissie drong aan op een spoedige beslissing. Het geld voor de bouw was geen probleem. De parochianen hadden al ingetekend voor een bedrag van ruim 3400 gulden. Er waren toezeggingen tot een bedrag van 1500 gulden. Daarnaast vormde het lenen van nog resterende gelden geen enkel beletsel. Op 14 december 1855 richtte de commissie zich in een verzoekschrift tot Koning Willem II. Aartsbisschop Zwijsen ondersteunde dit verzoek. Bij Koninklijk Besluit van 18 maart 1857 werd de bouw van kerk en pastorie goedgekeurd. Ook toen al draaiden ambtelijke molens langzaam! De bouwplannen lagen echter al klaar. Architect Wennekes had al in mei 1856 een bestek en tekening gemaakt. De aanbesteding vond plaats op 20 april 1857 in de herberg “het Posthuis”van P de Graaf. Laagste inschrijver was aannemer W. Lelivelt voor een bedrag van 19.500 gulden. In februari 1858 was de kerk nog steeds niet voltooid. Later schreef pastoor Spitsen hierover: “Binnen stonden nog steeds de steigers. De ramen hadden nog geen glas en er lag nog geen vloer. Men moest staan en knielen in het zand”! Meubels, banken en versierselen werden gemist. Beelden, staties en zelfs de preekstoel ontbraken. Toch werd de kerk op 16 februari 1858 ingezegend en in gebruik genomen.
Op 9 mei 1922 vergaderde het kerkbestuur over de noodzaak om een nieuwe kerk te bouwen. Er bestond geen verschil van mening over de wenselijkheid om de in slechte staat verkerende “Waterstaatskerk” te vervangen. Wel waren de kerkmeesters bevreesd voor de hoge bouwkosten. Echter het besluit tot nieuwbouw en financiering werd door pastoor G.B. Eekwielens vanaf de kansel bekend gemaakt en vond algemene instemming onder de parochianen. Een in april 1922 gehouden collecte had immers al ruim 30.000 gulden opgebracht! De door architect M. Roebbers uit Deventer vervaardigde tekeningen en het financiele plan werden op 15 november 1922 naar de Aartsbisschop ter goedkeuring opgestuurd. De onderhandse inschrijving vond vervolgens plaats in juni 1923, terwijl op 5 juli 1923 het bouwcontract met J.H. Heimerink uit Nijmegen werd getekend. Heimerink zou de kerk voor ruim 107.000 gulden bouwen. De eerste steenlegging door pastoor G.B. Eekwielens was op 29 augustus 1923.
De Aartsbisschop mgr. H. van de Wetering werd op 6 oktober 1924 hartelijk in Heino ontvangen. Hij bracht de nacht door in de pastorie. De inwijdingsplechtigheden op 7 oktober 1924 begonnen al om 7 uur in de ochtend. Om 10 uur droeg de Aartsbisschop, geassisteerd door tal van geestelijken uit omliggende plaatsen, een pontificale hoogmis op. De kerk was stampvol. De oud-Heinoër J. Hooglugt hield een predikatie naar aanleiding van de bijbeltekst “Zalig zij die wonen in dit Huis”. In plechtige processie werd het Allerheiligste van de oude naar de nieuwe kerk overgebracht. In december 1925 maakte het kerkbestuur de financiéle balans op. De totale bouw- inrichtings- en loonkosten bedroegen ruim 213.000 gulden!
Na vijf zware oorlogsjaren werd Heino in april 1945 bevrijd. Tijdens de bevrijding op 12 april waren kerk, school, parochiehuis en kosterswoning door oorlogsgeweld getroffen. De torenspits en het leidak waren door granaattreffers zwaar beschadigd. De Deventer architect J. Haket oordeelde dat sloop de enige optie was. Het plafond, de gewelven, glas in loodramen, sacristie, klokkenstoel en uurwerk hadden eveneens aanzienlijk schade opgelopen.De kerk werd echter hersteld. In april 1946 waren de werkzaamheden grotendeels voltooid. Het herstel had ruim 42.500 gulden gekost. De in 1943 door de Duitsers geroofde klokken “Theresia, Henricus en Maria” werden na de oorlog door nieuwe klokken vervangen. De door de Deken van Zwolle geconsacreerde klokken werden in augustus 1949 in de toren gehangen.
(1) tekst ontleend aan: J.J. Seekles, inventaris van de archieven van de R.K. parochie “Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming”te Heino, 1858-1985, Heino, 1997.